Column: Contrast in Calais
“Vanochtend zijn voor de Franse kust, nabij Calais, drie migranten verdronken in hun poging om Het Kanaal over te steken. Hun boot is iets na acht uur vanochtend gekapseisd.” Begeleid door de jingle die het volgende nieuwtje inluidt, keert m’n maag zich om. Eén beeld was afgelopen nacht niet van m’n netvlies te branden, en heeft zich zonet zonder omzien een weg door m’n middenrif gestampt…
Iets meer dan 24 uren eerder rijd ik, in het holst van de nacht, over de binnenwegen net ten zuiden van Calais voor een verder irrelevante motorreportage. De romanticus in mezelf heeft de wekker om halfvier gezet, maar een kleine misrekening gemaakt – die zonsopgang-met-koffie nabij Cap Blanc-Nez zou ‘m echt niet worden, om 5u30. Dus kachel ik nagenoeg blind over de onverlichte en volledig desolate D940 die de Opaalkust afzoomt. Van Sangatte, over Escalles, naar Wissant, Audresselles richting Wimereux. Een waanzinnig mooi stukje Noord-Frankrijk. Als je ’t kan zien, natuurlijk…
Aardedonker is het er, gitzwart, rond dit uur van de nacht. Vanuit het duister klotst de zeelucht samen met een portie strand m’n helm binnen, terwijl ik volledig op de reflectie van de wegmarkeringen vertrouw om m’n Honda niet vast te rijden in de omliggende zandbak. Focus. De grootlichtschakelaar van m’n testmotor is onderweg stukgegaan, dus verschijnt de wereld amper tien meter voor m’n neus in beeld, om meteen achter m’n helm onder de nachtelijke deken te verdwijnen.
Zo ook de vele trosjes wandelaars, honderden jonge mannen, in niet meer dan donkere trainingspakken gehuld. Kap over het hoofd getrokken, oren diep tussen de schouders geduwd, en hun blik afwendend wanneer ze het geroffel van de tweecilinder opmerken. Het dashboard geeft een buitentemperatuur van amper 9°C aan, wat met de strakke noordoostenwind voor een ongenadige gevoelstemperatuur van enkele graden minder moet zorgen. De kou is niet de enige factor die me kippenvel bezorgt. Wat is de kans dat al deze lui – velen ogen amper meerderjarig – in de haven werken en zo meteen aan hun shift beginnen? De minuscule tasjes om hun schouders zijn amper groot genoeg om een thermos in te verbergen, laat staan een brooddoos of een jas. Hoop op een nieuw leven des te meer, vrees ik.
Niet veel later wordt m’n vermoeden botweg bevestigd. Het contrast tussen de inktzwarte nacht en het heloranje reddingsvest kon amper groter zijn. Het ding hangt haast achteloos over de schouder van een bonkige dertiger die me met forse tred tegemoet stapt. In z’n rechterhand bengelt een tweede vest. Meters achterop probeert vrouwlief wanhopig bij te benen, terwijl ze aan elke hand een kind met zich meetrekt. Eentje van hooguit drie, eentje amper een halve kop groter. Beide in sportkledij zonder jas, met een snotterige neus en tranerige kijkers. M’n nog prille vaderhart versplintert bij de aanblik. Nog voor m’n hersenen goed en wel kunnen verwerken wat ik net gezien heb, wordt het kwartet met hoop en al door het duister opgeslorpt en ben ik 100 meter verder.
Ik wil m’n motor keren en hen achterna rijden, maar word de pas afgesneden door een politiecombi met blauw opgelichte zwaailampen. Die had ik, diep in gedachten verzonken, nooit zien komen. Damn, wat zou ik die mensen dat nieuwe leven toewensen, oprecht. Maar daar, op dat moment, hoop ik vooral dat de patrouille het gezin opmerkt, hen in de warme combi zet en veilig aan land houdt. Opdat ze niet het zoveelste, onpersoonlijke nieuwsbericht vormen dat tussen golf en krantenpagina verzwolgen wordt.